[Deleted]
grammatica The apple is red. It is John's apple. I give John the apple. We give him the apple. He gives it to John. She gives it to him. Is the apple red? The apples are red. I must give it to him. I want to give it to her. I'm going to know tomorrow. I have eaten the apple. I can't eat the apple. --------------------------------------------------- De appel is rood. Het is John's appel. Ik geef Johannes de appel. We geven hem de appel. Hij geeft het aan John. Ze geeft het aan hem. Wordt de Apple Red? De appels zijn rood. Ik moet hem geven. Ik wil geven aan haar. Ik ga morgen weten. Ik heb de appel gegeten. Ik kan niet eten van de appel.
Dec 21, 2014 9:43 AM
Corrections · 2
1

gGrammatica

 

<em>The apple is red. </em>
<em>It is John's apple. </em>
<em>I give John the apple. </em>
<em>We give him the apple. </em>

<em>He gives it to John. </em>
<em>She gives it to him. </em>

<em>Is the apple red? </em>
<em>The apples are red. </em>

<em>I must give it to him. </em>
<em>I want to give it to her. </em>
<em>I'm going to know tomorrow. </em>
<em>I have eaten the apple. </em>
<em>I can't eat the apple.</em>

---------------------------------------------------

De appel is rood.
Het is John's appel/De appel is van John.
Ik geef John de appel/Ik geef de appel aan John.
We geven hem de appel/We geven de appel aan hem.

Hij geeft het aan John.
Ze geeft het aan hem.

Wordt Is de Apple appel rood Red?
De appels zijn rood.

Ik moet het (aan) hem geven.
Ik wil het geven aan haar/Better: Ik wil het (aan) haar geven.
Ik ga zal het morgen weten.
Ik heb de appel gegeten.
Ik kan niet van de appel eten van de appel/ Ik kan de appel niet eten.


 

December 21, 2014

grammatica

The apple is red.
It is John's apple.
I give John the apple.
We give him the apple.

He gives it to John.
She gives it to him.

Is the apple red?
The apples are red.

I must give it to him.
I want to give it to her.
I'm going to know tomorrow.
I have eaten the apple.
I can't eat the apple.

---------------------------------------------------

De appel is rood.
Het is John's appel.
Ik geef John de appel.
We geven hem de appel.

Hij geeft hem aan John.
Ze geeft hem aan hem.

Wordt de appel rood?
De appels zijn rood.

Ik moet hem geven.
Ik wil hem geven aan haar.
Ik ga het morgen weten.
Ik heb de appel gegeten.
Ik kan niet eten van de appel.

 

Deze tekst heb ik minimalistisch gecorrigeerd, dat wil zeggen, dat ik enkel de echte fouten eruit heb gehaald, en niet heb gekeken naar hoe natuurlijk de stijl is enzo!

December 22, 2014
Want to progress faster?
Join this learning community and try out free exercises!