Zinnen
Ik leer Nederlands/Ik ben Nederlands aan het leren, omdat ik in de vakantie naar Nederland op vakantie wil komenm will.
Hij drinkt Kkoffie omdat Hhij niet moe is.
Ik heb het boek niet gebracht/Ik bracht het boek niet terug, omdat ik het/dat vergeten ben/ben vergeten.
Ik wil graag nieuwe talen leren, omdat ik nieuwe culturen wil leren kennen cultuure leren kenen kan.
Ik luister naar musiek Nederlandse muziek in het nederlands, omdat ik de taal hierdoor sneller leren kan kan leren. ???
Jij/Je eet groente omdat jij/je gezond wilt zijn/worden wil.
Ik kann (naar) muziek luisteren terwijl ik studeer/terwijl ik aan het studeren ben.
Ik ging uit hoewel het geregend heeft/heeft geregend.
Ik heb de auto gekocht geckot hoewel de auto/die duur was.
Engels leren is makkelijker te leren als dan Duits, omdat de grammatica van (de) Duits(e taal)/Duitse grammatica moeilijker is. Ik gaa morgen naar het strand (toe), als het weer goed is/als het [goed/mooi] weer wordt.