Want, omdat en dus
Ik kan niet naar school komen, want ik ben ziek.
Ik kan morgen niet op school komen/Ik kan morgen niet naar school (gaan)/Morgen kan ik niet op school komen/Morgen kan ik niet naar school (gaan), omdat ik ziek ben.
Omdat ik een afspraak met de tandarts heb/Omdat ik een afspraak heb staan met de tandarts, kan ik niet naar school (komen/gaan). Ik heb me verslapen, dus ik ben laat vandaag.
Keurig geschreven!