In het Nederlands is het gebruikelijk dat je eerst de dagnummer van de maand, dan de naam van de maand uitspreekt, en eventueel het jaar, precies naar hoe de datums worden geschreven (in het Nederlands o.a.;).
Zou het vandaag dus 3-2-2015 zijn, dan zouden we zeggen: "Het is vandaag drie februari tweeduizend -vijftien". Maandag, Dinsdag, Woensdag, Donderdag en Vrijdag worden weekdagen genoemd, gevolgd door Zaterdag en Zondag wat we 'weekend' noemen (zelfde uitspraak als in het Engels).
Als het niet over vandaag gaat dan zijn de namen van de weekdagen wat gebruikelijker om erbij te vermelden, zoals in het verleden: "het was (op) Dinsdag drie februari (tweeduizend- vijftien)........." en in de toekomst, als we bijvoorbeeld afspraken willen maken: " Zullen we Dinsdag drie februari, wat gaan doen?" (m.a.w. wat gaan afspreken?).
Meestal noemen we geen jaartallen erbij, maar dat zou eventueel van toepassing zijn als de ander niet zou begrijpen of zich kan voorstellen dat het niet over het huidige jaargang gaat, zoals nu in tweeduizend-vijftien (2015).
Ik hoop dat het zo duidelijk is.