Het woord 'een' kan een lidwoord (de, het, een) zijn of een telwoord (een, twee, drie).
In sommige zinnen moeten we duidelijk maken dat 'ееn' geen lidwoord is, maar een telwoord. Dan wordt 'één' gebruikt.
Ik heb een kamer. - EN: I have a room.
Ik heb één kamer. - EN: I have one room.