Vandaag
Hallo/Hoi allemaal/iedereen. Nu is het 6 uur in de ochtend/'s morgens/'s ochtends. In Over een paar/enkele minuten zal ik (gaan)/Ik zal over een paar minuten (gaan) douchen en ontbijten. Om 8 uur moet ik naar de universiteit (gaan)/Ik moet om 8 uur naar de universiteit (gaan). Vandaag zal ik aan de universiteit een presentatie maken/opzetten/Ik zal vandaag aan de universiteit een presentatie maken. Gelukkig zal ik dat (samen) met mijn vriendinnen (gaan) maken/doen/Ik zal dat gelukkig (samen) met mijn vriendinnen (gaan) [maken/doen]. Daarna zal ik thuiskomen en in de middag/'s middags zal ik naar de sportschool gaan/[Na thuiskomst/Nadat ik thuiskom/[...] thuis ben], ga ik in de middag naar de sportschool. Ik moet ook een beetje studeren/leren/blokken/de leerstof (flink/grondig) doornemen.
Vandaag zal het (weer) heel warm/Het (weer) zal vandaag heel warm zijn/worden/Het wordt vandaag [lekker/mooi/warm] weer. Iedereen zegt dat/Er wordt gezegd dat/Er wordt beweerd dat/Men zegt dat de temperatuur/het 30°C/ 30 graden (Celsius) zal zijn/worden zal/Naar men zegt/Naar verluidt zal het 30 graden [worden/zijn]/[...] wordt het 30 graden. Dus ik moet zomerkleding (gaan) dragen!