Malu Costa
Can anyone please translate this into Dutch? 1) The apple is red. 2) This is John's apple. 3) We give him the apple. 4) He gives it to John. 5) She gives it to him. 6) Is the apple red? 7) The apples are red. 8) I must give it to him. 9) I want to give it to him. 10) I'm going to know tomorrow. 11) I ate the apple. 12) I can't eat the apple. 13) I have eaten the apple.
2016年12月1日 13:43
回答 · 7
2
1) De appel is rood. 2) Dit is John zijn appel. 3) We geven hem de appel. 4) Hij geeft het aan John. 5) Zij geeft het aan hem. 6) Is de appel rood? 7) De appels zijn rood. 8) Ik moet het aan hem geven. 9) Ik wil het aan hem geven. 10) Ik zal het morgen weten. 11) Ik at de appel. 12) Ik kan de appel niet eten. 13) Ik heb de appel gegeten.
2016年12月1日
1
1. De appel is rood. 2. Dit is John's appel. 3. Wij geven hem de appel. 4. Hij geeft het aan John. 5. Zij geeft het aan hem. 6. Is de appel rood? 7. De appels zijn rood. 8. Ik moet het aan hem geven. 9. Ik wil het aan hem geven. 10. Ik ga het morgen weten. 11. Ik at de appel. 12. Ik kan de appel niet eten. 13. Ik heb de appel gegeten.
2016年12月1日
Yeah, I was trying to see the differences between what you both wrote, haha, thanks!
2016年12月1日
I see some slight differences but i would go with Alex's version.
2016年12月1日
还未找到你的答案吗?
把你的问题写下来,让母语人士来帮助你!